‘Ik weet echt niet meer hoe ik dat vroeger deed,’ hoorde ik iemand verzuchten. Ze had het over de drukke week die voor haar lag, de volle agenda, afspraken en belangrijke zaken die in haar hoofd om voorrang streden. Het duurde even voor ik me realiseerde dat zij het over voor en na de coronatijd had. Al die sociale verplichtingen, leuke en minder leuke, al die werkafspraken, bijeenkomsten, vergaderingen, alles waar ze vroeger haar hand niet voor omdraaide. Nu dat de afgelopen twee jaar allemaal min of meer stil heeft gelegen kost het moeite het oude ritme weer te vinden.
Ik had de neiging met haar mee te zuchten. Als ik mijn agenda bekeek werd ik al moe voordat de dag maar was begonnen.
Tot ik me realiseerde dat ik het eigenlijk omgekeerd heb: ik weet nog precies hoe ik dat vroeger deed. En bij mij is het geen kwestie van post-corona, maar van post-weduwe worden.
Werk, vrijwilligerswerk, vergaderingen, collecteren, pogingen tot joggen, afspreken met vriendinnen, lekker naar buiten, schrijven, ik kon het allemaal. Ik zal niet zeggen dat het altijd moeiteloos ging, maar met mijn lief naast me was het goed te doen. Mijn lief die kookte als ik laat was, die de pubers kon ophalen als ik ze had weggebracht, die werkte als ik het fort bewaakte en aan wie ik het fort kon overlaten als ik iets anders had. Het was soms puzzelen met twee drukke agenda’s maar het was een puzzel die we samen konden leggen, waarbij we voor elkaar konden inspringen en er waren als het voor de ander toch even te veel was geweest. We hielden alle ballen in de lucht, maar altijd samen.
Ik kijk naar het schema voor deze week en de moed zakt me in de schoenen. Er is veel leuks: maar liefst twee uitjes van mijn werk, bij iemand de iftar maaltijd eten, vriendin G die langskomt. Maar het is vooral ook veel en er moet om puberdingen heen gewerkt worden: een volleybalwedstrijd die moet worden ingehaald, de examenstunt op school en lessen die uitvallen. Ik probeer te negeren dat ik van de zorgen weinig slaap, en doe mijn best mijn oude mantra nieuw leven in te blazen: één dag per keer. Van de klusjes als collecteren maak ik een gezellig uurtje met een vriendin en als ik met mijn collega’s weg ben focus ik me hard op de bingokaarten zodat ik niet hoef na te denken over het feit dat ik deze avond niet thuis met mijn lief die op me wacht kan delen.
En het gaat. Het loopt. De week vordert en het lijkt allemaal te gaan lukken.
Tot die vrijdag. De kleine puber zit niet goed in haar vel, de grote is doodmoe van een nachtje doorhalen. Er is geen tijd voor troost of een goed gesprek want de volgende afspraak moet alweer worden nagekomen.
Mijn hart is zwaar, mijn hoofd is vol.
Ik lijk mijn mantra te zijn vergeten en zie een toekomst voor me vol enorme beren op de weg.
Maar dan stelt de puber voor iets voor zijn zusje te kopen om haar op te beuren en het is zo lief dat ik bijna moet huilen. De kleine puber blijkt al een heel stuk opgeknapt als we thuiskomen. Ze heeft nagedacht over mijn voorstel om bij de wedstrijd te doen alsof de bal de pestkop is en daar zo hard mogelijk tegenaan te slaan en heeft nu echt zin om te volleyballen. Ze dollen samen, de pubers en een gevoel van opluchting maakt me zo slap dat ik nu pas merk hoe gespannen ik al die tijd was.
Ik maak soep, want soep helpt voor alles. We lachen, en ook dat helpt.
De volleybalwedstrijd van de kleine puber is een mooie metafoor voor de ballen die in de lucht gehouden moeten worden, bedenk ik als ik op de tribune zit. Dat kan ik niet meer doen met mijn lief. Maar daar, bij de wedstrijd, realiseer ik me dat ik het ook niet helemaal alleen hoef te doen.
De avond wordt afgesloten met winst. En ik ga met de hoofdprijs naar huis, de twee liefste pubers van de wereld.
Wat weer een prachtig en ontroerend stukje tekst Ingrid. Heel mooi. Dank voor het delen.