De deur van het huis staat een eindje open, al lijkt het verder verlaten. De binnenplaats met de gezellige zitjes rondom een paar fruitbomen is leeg en uit geen van de houten gebouwen eromheen klinkt een teken van leven. Kennelijk zijn de bewoners goed van vertrouwen. Maar waarom zouden ze ook niet. Ze wonen in Nergenshuizen, en op de kampeerwagens na, op een veldje verderop, is hier helemaal niets.
We waren de afslag niet voor niets twee keer voorbij gereden. Uit het niets dook het bord op, dat weliswaar een naam noemde, maar vooral naar nergens leek te verwijzen. Daarna volgde een lange onverharde weg door de velden om uiteindelijk de kampers te zien opdoemen en vervolgens het huis. Een mooi huis is het, open en ruim. En leeg.
Er hangt een bordje dat suggereert dat de receptie tien minuten geleden weer open zou zijn gegaan.
‘They are not at home,’ zegt een van de kampeerders die het toiletgebouw ingaat. Hij heeft het zangerige Zweedse accent dat me onderhand vertrouwd in de oren klinkt. Meer dan deze constatering die we zelf al hadden gedaan, kan hij niet vertellen.
Na een paar pogingen lukt het om de eigenares van de minicamping telefonisch te pakken te krijgen. Ze klinkt gehaast en enigszins chaotisch, met een schelle stem die me doet vermoeden dat ze Stina heet.
We kunnen wel alvast in ons huisje, legt ze uit. De deur is open. Dat de sleutel die binnen hangt niet in het slot past, waardoor we de deur niet op slot kunnen doen als we boodschappen gaan doen wuift ze weg. We hebben de juiste sleutel. En de lamp die wij niet aankrijgen deed het vanmorgen gewoon nog, toen ze het huisje schoonmaakte.
Toch stuurt ze iemand om hem te repareren, als ze eindelijk thuis is en met eigen ogen ziet dat de lamp kapot is. Haar man komt eraan, met sloffende passen op zijn versleten Zweedse klompen.
Weet je, vertelt Stina, – want zo klinkt ze niet alleen, zo ziet ze er ook uit- het is een gekkenhuis vandaag. Alles staat op zijn kop. Ze heeft maar plaats voor tien kampers en er zijn er zomaar twaalf. We knikken begrijpend. Nee, natuurlijk, dan loopt alles in de soep. Stel je voor!
Maar nu moet ze weg, ze kan niet langer blijven want ze moet bessen plukken voor het ontbijt. Even later zien we haar voorbij fietsen, een emmertje aan het stuur.
Pas de volgende ochtend, bij het vertrek, zie ik haar weer. Nu ze vriendelijk naar me lacht zie ik pas dat haar ene voortand zoveel groter is dan de rest dat het lijkt alsof er een paar tanden ontbreken. Haar korte haar is eerder praktisch dan modieus en op haar gezicht is de hardheid van het Zweedse platteland te lezen. Dat het licht in de douche het niet deed zodat je in het pikdonker je weg moest zoeken wist ze al. Vergeten aan ons te melden, want ja, gekkenhuis, maar de elektricien is al gebeld. Ze verontschuldigt zich niet voor het ongemak voor ons.
Ik gooi er ook nog maar even in dat de luxaflex van de muur is gevallen. Ach, ze haalt haar schouders op. ‘I have a husband.’
Ja, jij wel, flitst het door me heen. Heel even maar. Dan beantwoord ik haar glimlach, want ik zie voor me hoe het zal gaan. Zodra wij wegrijden zal haar snerpende stem door het huis klinken, waarna haar man met afhangende schouders zijn voeten in zijn Zweedse klompen zal steken om naar het huisje te sloffen. Stina’s wil is wet. Gekkenhuis of niet.
Eén antwoord op “Stina”