Het was koud en donker, terwijl ik naar de artiesteningang van de stadsschouwburg in H liep. Onderweg had ik me al een paar keer afgevraagd hoe ik hier ook alweer was terechtgekomen en wat ik hier in vredesnaam kwam doen. Ik had iets gezien op social media, een oproep om mee te doen aan een opera over Don Quichot. Er was een aanmeldformulier en voor ik het wist had ik het ingevuld, verstuurd en kreeg ik een enthousiast mailtje terug: wat leuk dat je meedoet!
En zo stond ik ineens oog in oog met de heuse nachtportier die me begeleidde naar een zaal in het theater waar ik normaal nooit zou zijn terechtgekomen.
Er was een theaterdocent en ik kreeg samen met de andere vrouwen die zich geroepen hadden gevoeld schrijfoefeningen. Daarna waren er twee korte schrijfrondes waarin we ons verhaal op papier moesten zien te krijgen.
Het scherm strekte zich leeg en wit voor me uit. Ik had wel een idee, maar ik vond het geen goed idee, en door de deadline en de druk van NU moeten presteren was er geen ruimte in mijn hoofd voor iets anders en beters.
Het was niet hemeltergend slecht wat ik schreef, maar juist het magische, het bijzondere, de ode aan de verbeelding die het verhaal van Don Quichot toch is kreeg ik er niet in. Met een ontevreden gevoel gaf ik het verhaal vrij aan de wereld, waar het voor iedereen te lezen is.
Thuis, ja thuis, in bed, kwam er ineens in me op wat ik had moeten schrijven. Ik liet het in mijn geest rondgaan, de woorden, de klanken. Ik schaafde er in gedachten aan, kon er niet van slapen.
De volgende ochtend zat het er nog, het verhaal en was het bijna panklaar om op papier te zetten.
‘Denk ook aan een goede titel!’ hoorde ik de theaterdocent in gedachten zeggen.
Wat dacht je van HET VERHAAL DAT IK HAD WILLEN SCHRIJVEN ?
Hij vangt een glimp van zichzelf op in de spiegelende ruit. Mooie ridder is hij, met zijn rode neus en zijn ogen die zo triest staan dat het een komisch effect heeft. Hij is Don Quichot, de man van La Mancha.
‘Addergebroed!’ roept hij uit, ‘gruwelijk gespuis was het, laag bij de grondse labbekakken!’ Zijn publiek smult als hij begint te vertellen over de reuzen die hij moest bedwingen.
‘Zo groot als twee huizen op elkaar!’ Hij gebaart met zijn armen al zijn die natuurlijk hopeloos ontoereikend. ‘Hun armen waren zo lang dat ze tegelijkertijd de hemel en de grond konden aanraken. Ze zwaaiden ze uitdagend in het rond. Kom dan, leken ze te zeggen. Kom maar op als je durft!’
Hij pakt zijn zwaard. Het is geen echte, die mocht hij hier niet meenemen naar binnen. Het maakt niet uit. Het beeld is ook zo duidelijk.
‘Rocinante, mijn trouwe ros, bleef stokstijf staan. Te bang om dichterbij te komen. Ik liet me van haar rug glijden en ging er in mijn eentje op af.’
Hij maakt een paar heldhaftige bewegingen met zijn zwaard. ‘Pak aan, miezerige schepsels! Ik ben Don Quichot van La Mancha!’
Vanuit zijn ooghoek ziet hij een vrouw in witte kleding binnenkomen. Ze maakt een gebaar dat hij begrijpt. Afronden. Hij vecht nog even door met zijn onzichtbare vijand, struikelt dan zo onhandig dat hij bijna valt en zich aan het bed moet vastgrijpen om overeind te blijven. Het meisje in het bed klapt in haar handen en op haar bleke gezicht verschijnt een glimlach. Daar doet hij het voor. Dit is zijn beloning.
Terwijl hij achter de verplegers die het bed de kamer uitrijden aanloopt kijkt hij achterom naar zijn weerspiegeling in het raam. Hij is niet langer de man van La Mancha. Nu is hij weer de clown, op weg naar de volgende kamer, benieuwd wie hij daar zal zijn.
Prachtig! En natuurlijk ook benieuwd naar hoe het echte verhaal dat je ook hebt geschreven vervolg krijgt. 😉