Als kind had ik iets aan mijn ogen. Het fijne weet ik er niet meer van, maar ik herinner me dat ik geen licht meer kon verdragen en voortdurend tranen in mijn ogen had. De oogarts ontdekte wel een afwijking in mijn oog, maar die was niet erg genoeg om een bril nodig te hebben en zeker niet voor de klachten die ik had.
Mijn oma van in de tachtig wist raad: zilver. ‘Geef dat kind zilveren oorbellen en ze heeft nergens meer last van!’
Mijn ouders wisten het zo langzamerhand ook niet meer en onder het motto “baat het niet…” kreeg ik kleine zilveren ringetjes. Dat was nog wel een beetje een dingetje omdat mijn oren nog maar net genezen waren nadat ik met mijn eerste oorbelletjes (gekregen van diezelfde oma, in de vorm van zilverkleurige hartjes) in een kussensloop was blijven hangen.
Mijn oma was ervan overtuigd dat zilver zou helpen. Zelf droeg ze goud. Ik heb haar nooit gezien zonder de gouden hangers met een rood steentje in het midden. Veel te zwaar voor haar oren, de gaatjes waren zo uitgezakt dat ze haar hele nagel erin kon steken. Tot afgrijzen en fascinatie van ons kleinkinderen deed ze dat wel eens, op ons verzoek.
Ze zou eigenlijk ook zilver moeten dragen, vertelde ze, maar ze vond goud zoveel mooier dat ze haar tranende ogen voor lief nam. Ze bette ze demonstratief met een zakdoekje terwijl ze het zei.
Volgens de overlevering verdwenen mijn oogklachten als sneeuw voor de zon. Ik heb jaren alleen echt zilver gedragen.
De laatste tijd heb ik weer wat onbestemde klachten. Branderige ogen, tranen die op de gekste momenten beginnen te tranen. Niks ernstigs. ‘Meer lastig dan gevaarlijk,’ zoals mijn vader altijd zei. Ik dacht aan hooikoorts, maar toen het tegen november begon te lopen leek die verklaring me niet meer echt houdbaar.
Waarschijnlijk hielp het zilver meer tussen mijn oren dan erin, maar wat kan het voor kwaad? Ik ben dol op zilver, altijd al geweest. Een excuus om iets moois te kopen kan ik dus alleen maar verwelkomen.
Dit alles en meer gaat door mijn hoofd als ik de oorringen die ik heb uitgezocht afreken. En ook dat er niemand meer in leven is die nog weet hoe het destijds nou precies ging. Geen ouders meer, en al helemaal geen oma. Niemand die zijn of haar wijsheid kan doorgeven, zijn bijgeloof, zijn huis-tuin- en keukenmiddeltjes. Twee generaties vol ervaring en verhalen weg.
Ik fiets naar huis met een bezwaard gemoed.
Deze keer weet ik maar al te goed waar het tranen van mijn ogen door komt.
Prachtig geschreven Ingrid