‘Hoeveel handdoeken heb jij eigenlijk nodig?’ vraag ik terwijl ik haar afdroogritueel bekijk.
‘Vier,’ zegt ze op een toon alsof ze zich niet kan voorstellen dat er een ander antwoord mogelijk is. ‘Kijk..’ Ze doet het even voor. Eén voor de benen, één voor de achterkant… Ze rost over haar haar alsof dat haar iets heeft aangedaan waarvoor het moet boeten.
Ze houdt ervan om kurkdroog te zijn voordat ze iets van kleding aandoet. Niet dat ze daarvoor per se handdoeken nodig heeft. Haar tempo is zo laag dat ze al aan de lucht is gedroogd voor er enig textiel aan te pas komt.
Normaal voltrekt dit ritueel zich terwijl ik beneden ben. Ik smeer brood, pak fruit, vul een waterfles, maak ontbijt, vis broodtrommels uit vergeten tassen en roep tussendoor een paar keer naar boven dat ze een beetje haast moet maken. Uit het Ja-ha dat ik terugkrijg kan ik al opmaken dat ze dat niet zal doen. Pas op het allerlaatste moment komt ze beneden, meestal nog maar half aangekleed. Vaak heb ik me afgevraagd wat ze al die tijd doet.
Nu ik ziek in bed lig terwijl zij uit de douche komt kan ik het met eigen ogen zien. Ze zit, kijkt, denkt na. O wacht, herinnert ze zich iets, dat veel belangrijker is dan een onderbroek opsnorren of twee bij elkaar passende sokken.
‘O ja,’ zegt ze als ik haar aanspoor en ze gaat nog maar eens met de handdoek over haar haren, al zit daar onderhand geen druppel water meer in.
Ik werp een blik op de klok. Ze weet het. Ze moet opschieten. Ze is al veel te lang bezig. Maar die wetenschap wordt niet omgezet in enig merkbare verhoging van het tempo. Op haar dooie gemak droogt ze haar voeten af, om ze vervolgens uiterst kalm in een paar kleurige sokken te verpakken. Er moet een andere handdoek bij en zo doorloopt ze het hele ritueel. Geen haast. Bijna zen. Alsof ze niet nog haar tas moet pakken, haren moet kammen, ontbijten, schoenen zoeken, de in honderdduizend knopen gelegde veters moet ontwarren, een schoon T-shirt moet pakken (nee, niet dat flodderige geval), bedenken welk boek mee naar school moet en al die andere duizend-en-een dingen die moeten voordat de dag goed en wel kan beginnen.
Het maakt niet uit wat ik zeg. Dat doet het nooit. Er is niets dat ervoor kan zorgen dat ze een tandje bij zet, een minuscuul stapje sneller gaat.
Meestal erger ik me. Maar vandaag is het vooral verbazing dat ik voel. En een aan jaloezie grenzende bewondering.
Ze komt op tijd op school. Dat is iedere dag nog gelukt. Mét een pauzehapje, lunch en drinken en met min of meer acceptabele kledij. En of dat nou uiteindelijk allemaal op het laatste moment haastwerk wordt of niet, zij is haar dag rustig en relaxt begonnen.
Ik meestal niet. Tegen de tijd dat zij naar school gaat heb ik haar al zo vaak tevergeefs achter de vodden gezeten dat mijn stressniveau flink is opgelopen en ik de busreis naar mijn werk hard nodig heb om bij te komen.
Vandaag voel ik de zen van de tijd nemen op mij afstralen.
Of misschien is dat alleen nog een verschijnsel van de griep.