Om zes uur wakker gemaakt te worden is nooit mijn hobby geweest en helemaal niet met de woorden dat ze een gil hoorde van beneden en veel gestommel. Aangezien ik niet geloof in gillende inbrekers weet ik dat het met huiskat K te maken moet hebben. Met enig ongemak ga ik naar beneden. Ik zie beelden voor me van een bloedende kikker die zich met zijn enig overgebleven pootje een weg naar de vrijheid probeert te hupsen. Het is voorgekomen.
Beneden blijkt de buit een grote vogel te zijn. Een op wat verloren veren na ongehavende vogel, die in zijn paniek alleen de uitgang niet weet te vinden en wanhopig tegen het raam opvliegt om maar weg te komen.
Kat K had zijn belangstelling al min of meer verloren, maar nu wij er zijn besluit hij zich er toch nog even mee te bemoeien. Grote Mien en ik kijken elkaar aan. We weten wat we moeten doen. De vogel moet naar buiten. Alleen hoe?
Ik wapper wat halfslachtig met een krant en Mien probeert iets met een bezemsteel die ze uit de schuur heeft gehaald.
We zeggen het niet hardop, maar we denken het allebei. Mijn lief zou wel raad hebben geweten met de situatie.
‘Als we nou eens de vensterbank voorzichtig leegruimen en hem dan in de richting van de deur dirigeren,’ stelt ze voor. ‘Mazzel dat je alle kaarten hebt weggehaald.’ Daar had ik me nog wel schuldig over gevoeld, maar de uitstalling van kaarten vol medeleven werd me gisteren ineens teveel. Nu komt het wel goed uit, die niet zo volle vensterbank.
Ik moet de vogel natuurlijk gewoon pakken en naar buiten doen, maar het gefladder staat me tegen en de gedachte dat ik het beest moet aanraken (desnoods met een krant) maakt me misselijk.
De vensterbank is inmiddels leeg en de deur staat wijd open. De vogel vliegt een paar rondjes (botst tegen het plafond, en het raam en de muur) en landt op de stoel van waaruit hij moet kunnen zien waar hij uit kan. Hij kijkt van rechts (open deur) naar links (ondoordringbaar raam) en terug en neemt dan een harde aanloop naar links. En nog eens. En nog eens.
Hier staan voelt niet goed. Moeten we wachten tot hij zich bewusteloos vliegt? Of erger?
De bezemsteel en de krant liggen werkloos op de grond.
Dan, na eindeloos proberen, hupt de vogel langzaam in de goede richting. Jaa! juichen we, niet te hard om hem niet te verstoren. Die kant op!
Als hij buiten is high fiven we, ook al hebben we niet meer gedaan dan de weg voor hem geëffend.
In een andere situatie zou ik hierin een metafoor hebben kunnen zien van opvoeden: je ziet je kinderen steeds dezelfde fout maken, en het enige wat je kunt doen is hen de goede weg wijzen in de hoop dat ze die uiteindelijk zullen nemen.
Nu is het vooral een onderstreping van het gemis. Het is een gebeurtenis die we hebben meegemaakt zonder mijn lief en zonder hem erover te kunnen vertellen.
We maken nieuwe herinneringen aan, steeds meer. Herinneringen van een vaderloos huishouden. Het zal ongetwijfeld goed zijn, en de natuurlijke loop der dingen.
Maar vandaag is het hard en doet het pijn.