O ja, dat kon ook nog. Tussen al het nieuws over Corona en de gevolgen ervan en de nasleep en de maatregelen of toch weer niet, of alvast dansen of het hart voor vrijheid, zou je bijna vergeten dat er ook nog andere ziekten bestaan dan covid 19. Dat je ook nog gewoon kunt hoesten zonder dat je corona hebt. Snotteren zonder dat het lange termijn effecten heeft.
Bij het eerste kriebeltje in mijn keel kreeg ik het al enigszins benauwd. Maar… zei mijn rationele hersenhelft, ik heb het al gehad. En bovendien een prik in mijn mik…
Zegt niets, zei het hysterische hypochonderstemmetje. Ik ga vast dooooooooooood….
En het werd alleen maar erger. Van die hoestbuien waarbij mijn lief vroeger doodleuk zei: ‘Steek er nog één op!’ en die uren en uren leken te duren.
Een snotneus die maar niet wilde stoppen, als een kapotte kraan, die eenmaal opengedraaid van zijn leven niet meer dichtging. Hoofdpijn, keelpijn, de mannengriep was er niets bij.
Naar de winkel voor papieren zakdoekjes durfde ik niet. Als je in het openbaar zelfs maar je keel schraapt word je al met de nek aangekeken, en voor niezen word je bijkans gelyncht.
Binnenblijven dus maar weer (deed ik al), thuiswerken (deed ik al) en uitzieken (weinig andere keus).
In een ritje naar de teststraat had ik niet bijster veel zin, maar gelukkig lag de kast vol met zelftesten die de pubers bij verschillende gelegenheden van school hadden meegenomen. Ik werd meteen zenuwachtig van de uitgebreide gebruiksaanwijzing. Wat als ik het niet goed deed? Of wat als ik het wel goed deed en de uitslag was positief? Nog een keer de grote C?
Alle scenario’s gingen door mijn hoofd: van isolatie, weer de GGD bellen, instructies te horen krijgen die ik niet begreep/tegenstrijdig waren/onzinnig leken of onhaalbaar. Niet meer knuffelen met de pubers, apart van elkaar eten. En stress, grote stress over hoe het nu verder moest.
Slechts twee keer eerder was het zo spannend om naar een teststaafje te kijken of er een streepje verscheen.
Nu was het bidden dat het woord positief niet hardop zou hoeven worden uitgesproken.
Het bleef bij één streepje. En hoewel de keelpijn, de hoofdpijn, de hoest, de snotneus en de algehele lamlendigheid bleven, was het ineens een stuk draaglijker. Mannengriep is voor driekwart aanstellerij toch? Twee jaar geleden zou ik gewoon naar mijn werk zijn gegaan, als ik me zo voelde. Als een echte hollandse bikkel, die zich het medelijden van haar collega’s zou laten aanleunen maar geen seconde eerder naar huis zou gaan dan voor het werk gedaan was.
Ik herinnerde me nog wel van die dagen, dat je amper de tekst op je scherm kon lezen met je waterige oogjes, en je door de dag heen sleepte op een cocktail van paracetamol, citroensap met honing en strepsils. Het oude normaal. Weer iets uit de oude doos, net als de gewoontes om op verjaardagen sigaretten op tafel te zetten, binnen te roken of te betalen met cheques.
Zo werd ik heen en weer geslingerd tussen algehele lamlendigheid en een gevoel van doorpakken. Niet aanstellen, het was alleen maar een simpele verkoudheid, maar wel zo’n ding dat je maar al te graag in die oude doos van lang vervlogen fenomenen wilde stoppen.
Want hoewel ik natuurlijk gewoon bleef werken (veilig vanuit huis) was het af en toe niet te doen, met die waterige oogjes, die zere keel, het door al het neussnuiten maar met een hand kunnen typen, het tijdens teamsvergaderingen steeds het geluid moeten uitzetten om niet in de microfoon te hoesten. O ja, wist ik weer, zo was het. Zo erg kon je naar een volgende paracetamol verlangen, zo lekker begon je ricola te vinden.
O ja, wist ik gelukkig ook, na een weekje zou het ongeveer wel weer voorbij zijn. Niks om je al te druk over te maken.
Gewoon ouderwets verkouden. “Geen wonder ook,” zei iemand, “Met dit weer.”
En ook dat klonk geruststellend ouderwets.