Verleden

Het is een heel eind rijden, naar mijn lieve schoonzusje M en haar gezin. Met de huidige snelheidslimieten toch gauw tweeëneenhalf uur. En dan zijn er ook nog omleidingen, waardoor we noodgedwongen langs nog meer plaatsen van mijn jeugd komen dan toch al het geval zou zijn geweest.

‘Kijk jongens, daar woonde mijn oude tandarts,’ hoor ik mezelf voor de zoveelste keer zeggen, zoals iedere keer als we hier langs komen. Als ik het hardop zeg raak ik misschien dat holle gevoel in mijn maag kwijt. ‘En daar kregen papa en ik een keer een ongeluk, toen er nog geen rotonde was.’
In dat zinnetje zit alles. “Papa en ik”.  Mijn lief en ik. Overal waar we rijden heb ik voetstappen liggen en de meeste zijn gezet samen met mijn lief. Daar reden we altijd hand in hand als hij me op de fiets naar huis bracht ‘s avonds. Daar ben ik een keer keihard gevallen en ging hij bijna onderuit toen de dokter mijn openliggende gezicht ging hechten.

Bij het wegrijden wist ik het al. Dat het zwaar zou worden. Zo’n dag is het, waarop de zenuwen te dicht onder het oppervlak liggen en alles een potentiële trigger is.
Het begint al bij het rijden. Dat deed hij altijd. Nu moet ik opletten onderweg en voel ik de angst om een afslag te missen op het traject dat ik al minstens duizend keer heb gereden.

Er zijn zat leuke dingen, deze dag, daar ligt het niet aan. Het is fijn bij de familie te zijn. M heeft zich uitgesloofd voor een lunch die in een luxe teasalon niet zou misstaan. We doen spelletjes en lopen een eindje in het bos.
Maar overal is hij er, mijn lief. Of liever: overal word ik met mijn neus op het feit gedrukt dat hij er juist niet is.

In het bos ligt een onderduikershol. Ooit waren we van plan om de kinderen hier mee naar toe te nemen, mijn lief en ik. Als ze eenmaal in groep acht over de tweede wereldoorlog hadden gehoord op school. Dan zouden we naar het Achterhuis gaan en ook naar Drenthe, naar kamp Westerbork, en dichter bij de huizen uit onze jeugd naar het bos waarin onderduikers verborgen werden gehouden. Nu sta ik hier alleen, met de oudste puber. En daar is hij weer, de knoop in mijn maag, bij weer een plan van mijn lief en mij waar we nooit aan toe zijn gekomen.
Het is indrukwekkend om te beseffen dat er echt mensen verstopt hebben gezeten in dit bos, om je voor te stellen hoe ze hier lange angstige jaren hebben doorgebracht. Ik druk de gedachte aan mijn lief weg, maar terwijl mijn hoofd zich een voorstelling probeert te maken van hoe het geweest moet zijn, in dat bos tijdens de oorlog, voelt mijn lijf de zwaarte van een recenter verleden. Dat fietspad waarover ik met mijn lief fietste. Alleen mocht ik er niet langs van mijn ouders, omdat het te gevaarlijk was door het bos. Hoe donker het bos was als we ’s avonds terugfietsten, en hoe eng en tegelijkertijd veilig het aanvoelde met hem naast me.
Ik kan er niet onderuit: vandaag is een dag van missen.

Op de terugweg denk ik aan hoe ik eigenlijk op de passagiersstoel zou moeten zitten, mijn lief aan het stuur. Hoeveel avonden heb ik niet zo gezeten, half soezend, met mijn jas als warme deken over mijn knieën. Mijn lief op wie ik kon vertrouwen, die wakker bleef als ik even indutte, die ons veilig thuis bracht. De auto werd een cocon van warmte en gezelligheid, waarin we ons beschermd voelden tegen de grote wereld daarbuiten.
Ik zet de radio aan als gezelschap en zeg tegen de pubers dat ze maar moeten proberen te slapen. Bij de begintune van Met het oog op morgen moet ik slikken. Die zongen we altijd samen mee, zoveel avonden van samen op de snelweg. Mijn stem alleen klinkt broos.
In het licht van de lantaarnpalen op de Veluwe kijk ik naast me en achterom. De pubers liggen half te soezen, half mee te luisteren met een item over een getransplanteerde varkensnier. Ze hebben dekentjes meegenomen en knuffels om als kussen te gebruiken.
De auto is nog steeds een cocon, met de mensen die ik liefheb erin. Al ben ik nu degene die verantwoordelijk is voor het veilig thuiskomen.
Ik glimlach door mijn tranen heen.  Deze dag is bijna voorbij, met al het missen en het verdriet dat zich dwars door het fijne heendrong.

Voor morgen is er hoop. Hoop dat het gemis iets minder scherp aanvoelt, dat de herinneringen ook een warm gevoel kunnen geven.
Nieuwe ronde, nieuwe kansen, spreek ik mezelf toe.
De eindtune van Het Oog neurie ik alleen maar.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *