Eigenlijk was het niet eens echt spijbelen.
Bij de grote puber waren de weinige lessen die ze had gehalveerd in verband met vergaderingen en de kleine puber was sowieso vroeg vrij. Zelf had ik de uren die ik zou werken volgemaakt en teveel muizenissen in mijn hoofd om meer te doen.
En dus konden we doen wat we wilden, ook zomaar de auto pakken naar het strand, al voelt een doordeweekse middag aan zee bijna per definitie als spijbelen.
Het was vloed en het waaide stevig, waardoor de zee in woeste golven op ons af kwam. Het wit van de schuimkoppen werd het strand op geblazen en dartelde daar verder als oerHollandse variant op tumbleweed.
In de verte waar we naar toe liepen hing een donkere wolk die het zicht op de gebouwen daar ontnam. In stilte bad ik dat het niet zou gaan regenen, maar eigenlijk maakte dat niet uit. We waren aan zee. Aan zee!
Waar iedere nare gedachte zo je hoofd uit wordt geblazen. Waar je onbespied tegen de wind in kunt schreeuwen wat je dwars zit, waar je zorgen in ieder geval voor even worden meegevoerd met de golven.
Het zand was zo rul dat het alleen lukte ons erdoorheen te zwoegen zonder last op onze schouders. We proefden het zilt uit de lucht op onze lippen.
De bui in de verte werd verder landinwaarts geblazen. We zagen de gebouwen weer. En blauw, eindeloos blauw in de lucht, in meer schakeringen dan op een kleurenwaaier in de bouwmarkt.
En ineens was daar een prachtige regenboog en even, heel even, voelde dat dan toch als een teken van boven. Een bericht van mijn lief aan ons drieën, daar aan zee.
Ontroerend.
Knuffel voor jullie.