Eén van de eerste anekdotes die ik te horen kreeg toen ik verkering kreeg met mijn lief was hoe onsterfelijk belachelijk zijn moeder zich had gemaakt toen ze tijdens een vakantie bij het verlaten van de bakkerswinkel ‘pain!’ riep in plaats van ‘au revoir!’ Dat de andere leden van het gezin zwijgend en zonder enige vorm van beleefdheid de winkel in- en uitgingen vertelt het verhaal niet. Dat is kennelijk normaal gedrag in den vreemde.
Een vriendin had een soortgelijk verhaal over haar moeder. ‘Vraagt ze om een doos! En toen die Fransman haar natuurlijk niet verstond, herhaalde ze het gewoon, maar dan harder. Een DOOS!’ Ze kon naar eigen zeggen wel door de grond zakken, maar had geen enkele intentie haar bij te springen met een paar woordjes Schoolfrans.
De jaren waarin ik Frans had op school liggen al decennia achter me. Gebroken jaren waren het ook nog. Ik zat in een drukke klas waarin het slecht orde houden was. Het laatste jaar kreeg de docent een hartaanval en werd hij vervangen door een wisselende stoet stagiaires voor wie het enkel de les overleven een hogere prioriteit had dan de leerlingen daadwerkelijk iets bijbrengen. Mijn Frans is dus beroerd. Maar ik probeer het tenminste. Ik doe mijn best om in winkels beleefde zinnen te produceren die beginnen met ‘avez vous’ of ‘nous voulons..’ en die ik laat volgen door een welgemeend ‘s’il vous plait’. Dat is meer dan ik van de rest van het gezin kan zeggen. Die beperken zich tot wijzen of terugvallen op Engels in de hoop die ene Fransman te treffen die dat in ieder geval een klein beetje kan verstaan.
We gaan in een toeristentreintje in een oud stadje. Kleine Mien valt nog onder het kindertarief, dus terwijl de kaartjesverkoper dichterbij komt bereid ik me voor op het noemen van haar leeftijd. De man komt naast me staan, met het boekje waaruit hij de kaartjes scheurt. Hij wijst op Grote Mien.
‘Elle est cinq’.
Meteen ontstaat er verwarring omdat hij het over tarieven heeft terwijl ik met mijn hoofd bij leeftijden zit.
‘Cinquante,’ zeg ik.
De man schudt zijn hoofd, met een vriendelijk lachje. Elle a echt niet cinquante ans. Vijf, zegt hij weer.
Ja echt, hou ik vol, ze is dit jaar cinquan… o wacht. Ik bemerk mijn fout tegelijkertijd met Grote Mien.
‘Zeg je nou dat ik vijftig ben? Hahaha, je zei dat ik vijftig was!’
Meteen besef ik de enormiteit van wat hier gebeurt. Ik heb mijn eigen anekdote gecreëerd. Zo’n verhaal dat nog jaren zal opduiken als het over de vakantie gaat. ‘En dat mama toen zei…’
Hilariteit alom. Zo gaat dat met moeders. Het onvermogen van vaders hoeft niet zo breed te worden uitgemeten. Waarom is dat eigenlijk? Misschien omdat dat veel vaker voorkomt? Dat zou een goed weerwoord zijn als de anekdote weer eens van stal wordt gehaald. Al denk ik dat ik me zal beperken tot wijselijk glimlachen, net als de moeders vóór mij. Wacht maar. Jullie tijd komt nog wel. Wacht maar af.