Borstenbus

De borstenbus stond er. Ik had hem al vaker zien staan, het ding was niet bepaald te missen in het landschap. Maar nooit was het iets dat een relatie had met mij, nooit een plek waar ik mee te maken had.

Deze keer was het anders.
‘Jij hebt de uitnodiging zeker ook al gehad?’ vroeg een buurtgenoot die ik tegenkwam bij het wandelen. Ze kende mijn leeftijd en wist dat die gevreesde envelop dit jaar ook bij mij in de bus zou vallen. In voorgaande jaren werden vrouwen kennelijk op postcode opgeroepen, waardoor de wachtkamer van het bevolkingsonderzoek een gezellig buurtonderonsje leek.

Niet lang erna werd ik inderdaad uitgenodigd. Voorzorg, wist ik, geen stress. Er was niets aan de hand. Het was een routineklus. En als er iets werd geconstateerd dan waren ze er in ieder geval op tijd bij, moest ik maar denken.
En toch.
In deze tijd waarin de grote C het nieuws al zolang domineert zou je bijna vergeten dat er ook nog zoiets bestaat als de grote K.

Ik hoorde de horrorverhalen over het onderzoek, las hoe naar het kon zijn, hoe erg je borst wordt geplet, hoe kwetsbaar je je voelt. Maar dat was niet waar mijn pijn zat, mijn angst, mijn zorg. De gang naar de bus was er één met lood in de schoenen.

Ik dacht terug aan die keer bij een vervangende huisarts. Na de geboorte van de kleine puber had ik een scala aan vage klachten. De combinatie van hormonen, rouw en werkgedoe bracht me op het randje van overspannenheid. In de spreekkamer vertelde ik met een door tranen verstikte stem over hoe zwaar ik het vond om zo vlak na mijn bevalling mijn vader te verliezen aan kanker en hoe erg ik in de put zat. De vervangster hoorde het met droge ogen aan en zei toen dat ze voor de zekerheid een uitstrijkje wilde maken, want “er was altijd een kleine kans op baarmoederhalskanker”.
Mijn hart stond stil en de tranen stopten van de schrik. Ik liep gedwee met haar mee en omdat het een heel gedoe werd met een behandeltafel die instortte en op zoek gaan naar een andere lege kamer waarin wel een goede tafel stond, zei ik niks.
Pas in de auto kwam het eruit. Ik moest eerst een kwartier uithuilen voor ik mezelf de weg op durfde te sturen.

De week erna, toen we de uitslag bespraken en hoe het nu met me ging, vertelde ik hoe erg het me geraakt had, hoe donker de “misschien kanker-wolk” boven mijn hoofd had gezweefd.
De huisarts haalde haar schouders op. ‘Ik zei toch “een kléine kans”?’
Dat gebrek aan empathie ben ik nooit vergeten, en ook nooit hoe zwaar die wolk was. Bij ieder uitstrijkje, iedere vage klacht, ieder onderzoek moet ik er even aan denken.

En nu dus de borstenbus.
Binnen veertien dagen zou ik de uitslag krijgen. De hele middag van het onderzoek dacht ik eraan. Pessimistisch als ik ben zag ik voor me hoe ik de volgende dag al zou worden gebeld door de huisarts. Dat het helemaal mis was, dat ik met spoed moest komen. Ik kon gemakkelijk mijn tranen opwekken, daarvoor hoefde ik maar een klein beetje verder te denken. Toch lukte het me de vage onrust die het onderzoek meebracht te parkeren.

Totdat de envelop kwam, het gezellige logo kleurrijk op de buitenkant. Slechts drie dagen later. Te snel. Dat kon geen goed nieuws zijn, ik wist het zeker.
Gelukkig was het woord GEEN vetgedrukt in de zin over of er aanwijzingen waren gevonden voor kanker, anders had ik mijn hartslag nooit meer naar beneden gekregen.

Al te hard juichen mocht ik overigens nog niet. Drie van de tien gevallen van borstkanker worden gemist in het bevolkingsonderzoek, vermeldde de brief er meteen fijntjes achteraan, als de ultieme disclaimer.

‘Bastards!’ zou mijn lief hebben gezegd, in zijn meest bekakte Engelse accent, en we zouden samen het ongemak hebben weggelachen.
En omdat hij er niet was zei ik het zelf maar hardop in de lege huiskamer, terwijl ik besloot de disclaimer te negeren en de opluchting te laten zegevieren.
Het klonk minder goed met alleen mijn stem, maar in mijn hoofd hoorde ik die van hem erbij.

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *