‘Hee, hoi!’ roep ik enthousiast, want zo begroet ik mensen die ik herken. Meteen erna bekruipt mij de twijfel. Niet zozeer of ik haar wel echt herken, maar meer of ze niet per ongeluk een hedendaagse collega is die ik nu tegemoet treed als was ze een schim uit een ver verleden. Haar verbaasde blik maakt mijn onzekerheid niet minder. Heel langzaam begint haar iets te dagen en als ze vertelt waar ze werkt haal ik opgelucht adem: ik ken haar inderdaad van drie werkplekken geleden.
‘Ik had je echt niet herkend,’ zegt ze, ‘toen had je nog niet zoveel krullen.’
Geen bril, corrigeer ik haar in gedachten. Toen had ik nog geen bril. Want ik denk/weet zeker/denk zeker te weten dat ik deze bos haar altijd al had, krullen incluis.
In plaats daarvan zeg ik iets lafs als: ‘Natgeregend vanochtend’, alsof dat mijn kapsel op magische wijze heeft veranderd.
De rest van de ochtend blijft mijn eigen opmerking door mijn krullerige warhoofd spoken.