Honderdtwintig

Het was derde kerstdag en we gingen naar het theater. Experimenteel theater dan, in een oude drukkerij. In sommige ruimtes was het zo koud dat de uitgedeelde dekentjes geen overbodige luxe waren. Van de vijf voorstellingen bleef een in mijn hoofd rondspoken, een luisterevenement waarbij alle deelnemers kris kras in de ruimte mochten gaan zitten en een verhaal te horen kregen over mensen die al hun hele leven op één plek woonden. Een man van vierennegentig woonde nog in het huis van zijn jeugd, het huis dat stand had gehouden ook al werden om hem heen nieuwe appartementencomplexen en winkels gebouwd. Het deed me denken aan een kinderboek waaruit ik de mientjes vroeger voorlas, over een klein  huisje in een alsmaar groter wordende stad. Of aan de film UP, met de knorrige oude man die van geen wijken weet.
Zo was deze man bepaald niet. Op zijn vierennegentigste zag hij het leven nog als een groot avontuur en genoot hij van kleine geluksmomentjes. Bovendien was hij ervan overtuigd honderdtwintig jaar te worden, met die moderne technieken die zo snel gaan, de laatste tijd. Je zag ze niet, maar je kon de pretlichtjes in zijn ogen er gemakkelijk bij denken. Hij had er zin in, in de zesentwintig jaar die hij zeker nog dacht te hebben. Als vanzelf ging ik glimlachen, meer nog door zijn levenslust dan door hoe ik me voorstelde eruit te zien met die maffe koptelefoon op en dik ingepakt onder het dekentje.
De dag erna stond ik bij een kantoorboekhandel. Een mevrouw met een rollator stond naast me bij het rek met de kerstkaarten, die flink in de aanbieding waren. Ze hield me een doosje voor. ‘Deze is ook mooi, toch?’ en vertelde dat ze al jaren net na kerst de kaarten voor het volgende jaar inslaat. ‘Als ik er dan tenminste nog ben.’ Dat dacht ze de laatste tijd vaker, ze was per slot al negentig jaar.

Ik begreep haar opmerking, terwijl ik er tegelijkertijd van schrok. Maar gold die eigenlijk niet voor ons allemaal? Ik ben dan wel geen negentig, maar het is natuurlijk helemaal niet vanzelfsprekend dat ik de kerst haal. Hoeveel mensen ken ik niet die ineens zieker bleken te zijn dan ze zelf hadden kunnen bedenken? Hoeveel bijna-aanrijdingen zie ik misschien niet dagelijks, maar dan toch wel een paar keer per week? Hoeveel kaarsjes heb ik inmiddels al aan te steken voor degenen die ons zijn ontvallen?

Het kopen van kerstkaarten ruim driehonderd dagen voor je ze gaat gebruiken kan goedbeschouwd worden opgevat als het tarten van het lot. Of anders is het een daad van ongebreideld naïef optimisme, dat op geen enkel objectief bewijs gebaseerd is. Zitten je nabestaanden straks met al die kerstkaarten terwijl ze absoluut niet in de stemming zijn om wie dan ook een fijne kerst te wensen. Een tragisch aandenken aan jouw hardnekkige ontkenning dat het leven eindig is, en onvoorspelbaar.

Maar misschien is het wel vooral een opdracht aan mezelf. Nu de kaarten al in huis zijn moet ik het wel volhouden tot kerst. De wensen om de wereld een beetje mooier, liever en vol aandacht te maken liggen immers al op me te wachten.
Een voornemen voor het volgend jaar: goed voor mezelf zorgen, zodat ik met kerst anderen kan laten merken wat ze voor me betekenen. En de eerste kaart die ik verstuur krijgt die mevrouw. Omdat ze er dan nog gewoon is. Net als ik. Op weg naar de honderdtwintig

 

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *