Ik heb hier al vaker gefietst na het overlijden van mijn lief.
En ook al vaker huilend.
Maar nog nooit naar deze bestemming, op dit rustige uur van de dag.
Ik was al eerder meegevraagd naar de kerk. Mijn antwoord was in het begin zonder aarzelen “nee”, maar geleidelijk sloop er steeds meer een neiging naar “ja” in, of althans een voorzichtig “misschien”.
Direct gevolgd door de gedachte: “Over een tijdje. Ooit.”
Nooit bracht ik het op daadwerkelijk te gaan.
Tot vandaag.
Het was de start van het nieuwe seizoen, misschien was dat het. Misschien was ik murw van al die keren dat vriendin W had aangeboden me op te halen, mee te fietsen, samen te gaan. Misschien was ik er aan toe.
Ik ging naar de kerk. Onderweg begon het snikken al. Ik zag ons fietsen als gezin. Gehaast en mopperend op de pubers om hun getreuzel waardoor we nu dus zo snel moesten fietsen om nog op tijd te zijn. Ik notabene, die uit een gezin kom dat altijd minstens twintig minuten voor aanvang in de kerk zat!
Of als we met zijn tweeën gingen. Een beetje onwennig maar, wisten we, ook ons voorland. Zo zou het later gaan, als de pubers groot waren. Dachten we. Naïef.
Het huilen was niet bevorderlijk voor het eten van de appel die ik bij wijze van ochtendsnack nog snel had meegepikt. Ik was te laat opgestaan om echt te ontbijten. Ook dat was erg “des J’s” bedacht ik, nog een tandje bijzettend.
Een van de favoriete anekdotes van de pubers is dat ik eens bij mijn lief thuis aankwam om naar de kerk te gaan, om iedereen daar aan te treffen in pyjama, duster en mijn lief zelfs nog in bed. Lopend naar de kerk propte hij snel twee boterhammen naar binnen.
Mijn ouders zouden zich omdraaien in hun graf, maar ik denk dat ik mijn lief om dat appeltje hoorde grinniken. Het klokhuis liet ik achter bij mijn fiets.
De dienst was mooi en het was goed er te zijn, al kreeg ik het wel zo te kwaad dat M, die naast mij zat, een arm om me heen sloeg.
Toen ik terugkwam bij mijn fiets was het klokhuis van mijn appeltje, het enige tastbare bewijs van mijn gehaaste in-de-stijl-van-mijn-lief-ontbijt, weg. Misschien opgepeuzeld door een vogel. En dat was op een vreemde manier ook wel weer troostend.