‘O, je hebt geverfd,’ zei een kapster ooit tegen me, ‘Ik kan het zien: rood.’
Ik wilde verontwaardigd ontkennen. Ik had genoeg rossige, rood/oranjeharige neven en nichten om te weten dat ik blij was dat ik uit de donkerharige tak van de familie kwam.
Maar toen liet ze me een plukje haar zien: het rood kwam van de verf die we op de keukenkastjes hadden gesmeerd, en die kennelijk aan de terpentine-schoonmaakbeurt was ontkomen.
Ik moet eraan denken terwijl ik me in een onmogelijke bocht wring en de beits die op de picnickbank moest terechtkomen mijn haar voel raken. Ook rood, overigens. Engels rood deze keer. Dat is sjieker.
Het was natuurlijk totaal niet handig om de klus aan te pakken op net die dag dat we vroeg in de middag weg moeten en laat klaar waren met het moederdagontbijt op bed. Bovendien moest ik eerst nog op pad voor een nieuwe kwast omdat het rommelhok zo’n wanordelijke bende was dat er niets te vinden viel. Maar ik had me het al een paar dagen voorgenomen en steeds kwam er iets tussen en nu moest het. Het moest en het zou.
Bij de zak met verfkleding aarzelde ik. De broek die erin wachtte op de volgende klus deed me teveel denken aan die eerste weken na mijn liefs dood, toen er iedere dag wel iets te verven leek te zijn. Alles om mij maar bezig te houden. De grote tuinbank die mijn lief jaren daarvoor had gemaakt en die nu inmiddels echt ter ziele is. Het bankje met onze namen erop, dat zijn beste tijd heeft gehad en te vaak is gerepareerd om nog een jaar langer mee te gaan. De magneetverfmuur die tienduizend keer moest voordat er eindelijk magneetjes op bleven plakken.
Er waren dagen dat het me tegenstond om wéér die oude kleren aan te trekken, om voor de zoveelste keer te schuren, af te plakken, met kwasten en rollers in de weer te gaan. Maar het niet doen was geen optie, dus daar ging ik dan maar. Vaak met tranen in mijn ogen omdat ook verven me deed denken aan ons tweeën, aan samen.
Ik duw de herinneringen weg en zet mij en de puber aan het werk. Het is meer gedoe en het is warmer en plakkeriger dan ik had voorzien.
‘Waarom heb je niet gewoon de bank op zijn zijkant gezet?’ vraagt de twintiger als hij thuiskomt en ons ziet ploeteren.
Als ik het antwoord schuldig moet blijven vraagt hij zich hardop af of ik niet van tevoren heb nagedacht over hoe ik het zou aanpakken. Of ik geen plan heb gemaakt. Of ik er niet even bij heb stilgestaan wat de handigste tactiek zou zijn. Driewerf neen.
Ik blijk aan de slag te zijn gegaan zoals ik ook het leven tegemoet treed. Zonder al te veel overleg vooraf, vanuit een “we zullen wel zien”- aanpak. Het komt me nu volslagen debiel voor.
Als het blik beits ook nog eens onvoldoende blijkt te zijn omdat ik de te beitsen oppervlakte kennelijk te optimistisch heb ingeschat voelt het alsof ik er domweg niet tegen op gewassen ben. Niet tegen deze klus en zeker niet tegen het leven. Even staat het huilen me nader dan het lachen.
Dan zie ik de grijns op het gezicht van de puber bij het zien van de rode pluk in mijn haar. Ik merk mijn armen op die eruit zien alsof ik een aanval van buitenaardse mazelen heb. Ik denk aan de geur van terpentine die voor mij onlosmakelijk verbonden is met de verfmiddagen met wat toen nog net niet mijn lief was.
We hebben het gezellig gehad, de puber en ik. We hebben gelachen en gepraat. Dat zullen we ons meer herinneren dan het tegenvallende resultaat.
De bank zal nog wel een tijdje vlekkerig en half afgebeitst blijven. Ik ken mezelf. Na verloop van tijd zal ik heus weer de moed opvatten om die lelijke oude broek weer aan te trekken, de herinneringen te negeren en domweg aan de slag te gaan. Maar voor die tijd hebben we de bank allang weer in gebruik genomen, en onszelf wijsgemaakt dat het best oké is, zo’n half afgeverfde, half mislukte bank. De kleur is (op sommige plekken) in elk geval mooi en hij zit nog steeds prima.
En verder past hij immers perfect in ons onvolkomen, rommelige leven, dat niet zozeer wordt gekenmerkt door al te veel planning of gezond verstand, maar dat wel de nodige fijne herinneringen oplevert.
Hahaha. Ik zie het he-le-maal voor me. Heerlijk stukje. En een wijze twintiger 😉
Wat GN zegt 🙂