Het kan twee kanten opgaan met het plan dat ik heb opgevat, om in de pauze te gaan lopen. Of ik kom verfrist en verkwikt terug, zonder de beginnende hoofdpijn die ik voel aankomen, of ik raak alleen maar meer bezweet en verhit en heb daarna helemáál geen zin meer om aan het werk te gaan. Ik besluit het erop te wagen. Helemaal vrij ben ik niet, de werktelefoon is gewoon mee. Je kunt maar onmisbaar zijn.
In het park, dat te klein is en te dicht bij de weg ligt om een toeristische trekpleister te zijn, is het vakantie. Twee jongens proberen op hun laatste middelbareschoolvrije dag een motorbootje aan de praat te krijgen. Ze gaan er niet bijster onder gebukt dat dit pas na de nodige moeite lukt. Uit de boxjes die ze bij zich hebben klinkt een lied dat ze ter harte nemen: don’t worry, be happy.
Een eindje verderop zitten een jongen en een meisje in een innige omhelzing verstrengeld. Als de jongen gaat staan blijft zij zich aan hem vastklampen.
‘Hoe vind je mijn nieuwe buiktas?’ vraagt hij jolig aan mij.
Om mijn antwoord dat er vast lekker veel in past moet hij zo lachen dat hij haar bijna laat vallen.
Twee oudere mannen bespreken de toestand van de wereld vanaf hun bankje. Als ik voorbij kom zijn ze even stil, maar kennelijk vinden ze me niet interessant genoeg om me te becommentariëren. Als ik ze aan de overkant van het water nog een keer passeer stokt het gesprek opnieuw. Ik ben benieuwd of ze nu wel iets op te merken hebben.
Een jonge vrouw die zich met een klapstoel en een lekker boek heeft geïnstalleerd aan de waterkant blijft net buiten het bereik van de joint die verderop wordt gerookt.
Ik loop en ik kijk. Ik ben blij dat ik ben teruggekomen op mijn idee om een luisterboek te luisteren. Zonder is beter. Alleen maar lopen. Lopen en kijken.
Mijn werktelefoon blijft de hele tijd stil. Die gaat pas weer als ik terug ben op kantoor. Als mijn vakantie voorbij is.