Een jaar geleden kreeg ik een appje van vriendin A dat haar man, onze vriend, was geschept door een auto. Ik was op kantoor, één van de laatste dagen dat dat nog kon, en schrok me kapot. Na wat bemoedigende en enigszins geruststellende appjes over en weer deed ik wat ik altijd deed in geval van bijzonder nieuws. Ik belde mijn lief.
We wisten allebei dat we normaal in de actiestand waren geschoten en alle plannen opzij hadden gezet om zo snel mogelijk naar het verre G te gaan ter ondersteuning. Maar de lockdown naderde en het ziekenhuis was al strenger in zijn toelatingsbeleid. En dus bleef het bij morele steun op afstand, hoe onbevredigend dat ook voelde.
Bij thuiskomst viel ik in zijn armen. Die geruststellende armen, die de boze buitenwereld altijd tegen wisten te houden en waarin ik me veilig voelde. Veilig en geliefd.
Goh, zeiden we tegen elkaar, zo snel kan het dus gaan. Zo abrupt kan je wereld veranderen. Van het ene moment op het andere.
Ik had het al vaker gedacht, als ik las over een ramp, een ongeluk, een aanslag. Hoe waren de mensen die erbij betrokken waren die ochtend van huis gegaan? Wat hadden ze gedacht bij het opstaan? Wat waren hun plannen, hun dromen? Waarschijnlijk zagen ze een doodgewone dag voor zich. Een saaie misschien wel. Of een zware. Maar één zoals zovele, één die ze zouden afsluiten in de armen van hun lief.
Nooit hadden ze gedacht dat hun dag zo anders zou lopen en daarmee de rest van hun leven.
Ik probeerde de beren op de weg altijd weg te lachen, mijn gedachten niet te laten gaan over alle mogelijke ellende die mijn lief of de pubers kon overkomen door alleen al de weg op te gaan, de wereld in, de mensheid tegemoet. Zo kun je niet leven, zo leef je niet echt. Als je de dag doorbrengt met zorgen over worst-case-scenario’s ben je ongelukkig zelfs voordat de ramp zich aan je voltrekt.
Met zelfgekozen oogkleppen voor wat er allemaal mis kan gaan op huppelde ik door mijn dagen. Want wat er ook gebeurde, ons zou niets overkomen. Wij waren veilig.
Af en toe kwamen er dan van die berichten die me even weer wakker schudden. Die me even deden beseffen hoeveel mazzel je hebt als je geliefden bij je zijn, en gezond. We stonden even weer stil bij onze eigen kwetsbaarheid en die van de mensen om ons heen.
En iedere avond dankte ik in stilte voor het feit dat we er allemaal nog waren, allemaal veilig, bij elkaar.
Totdat ik dat niet meer deed, omdat we er niet allemaal meer waren. Omdat we er nooit meer allemaal zouden zijn.
Totdat de split second die je leven kan veranderen bij ons toesloeg. Ook op een doodgewone dag, een dag vol plannen, ergernissen, grappen en glimlachen.
Ik mag graag denken dat dat appje, een jaar geleden, ons weer even extra bewust maakte van wat we hadden en hoe kostbaar dat was. Misschien hield dat gevoel een paar dagen aan, misschien wel de twee weken die we daarna nog samen hadden.
Totdat ik zelf een appje moest sturen, een telefoontje moest plegen, iets onder woorden moest brengen wat ik nooit uit mijn eigen mond had willen horen.
Totdat ik degene was die mensen deed beseffen hoe kwetsbaar alles is. Hoe belangrijk het is om lief te hebben. En dat de rest ruis is.
Tranen. Bijzonder wat jullie samen hadden en wat je nu voor altijd meedraagt in je hart. In jullie harten. Knuffel.
Inderdaad, zo snel kan het gaan. De morele steun heeft ons heel goed gedaan. Al jullie lieve kaarten. Knuffel van ons