Vroeger was ik supermama. Ik kon alles. Althans, in de ogen van de mientjes. Ik repareerde knuffels alsof ik nooit iets anders had gedaan, wist tranen binnen een seconde te drogen, kon verkeerslichten op groen blazen (hier sloeg de eerste twijfel toe, moet ik bekennen. Het ging zo vaak niet goed dat moeilijk vol te houden was dat ik dit talent bezat), kon het kanaal overzwemmen, en mooie dromen blazen om nachtmerries te verjagen.
De mientjes trokken de grens bij vliegen. Dat zagen ze mij echt niet doen. Ik mag goedgelovige kinderen hebben, maar het zijn geen dwazen.
Ik weet niet wat er precies gebeurd is of hoe, maar rond hun tienertijd raakte ik mijn superkrachten kwijt. Een hemeltergend met de ogen rollen viel mij ten deel als ik beweerde iets te kunnen en nooit, nooit was er meer dat onvoorwaardelijke vertrouwen dat er met mij in de buurt niets kon misgaan.
Maar vandaag ligt het superheldendom weer even binnen handbereik.
‘Mam, kun je dit fixen?’ Het lievelingsvest wordt naar mij uitgestoken zoals vroeger een pluchen figuur met een los naadje. Ter hoogte van de elleboog gaapt een gat dat niet met een paar steekjes is te verhelpen. Maar het vertrouwen van Mien is er niet minder om. En had ik laatst niet ergens strijkplaatjes teruggevonden? Eindelijk komt mijn ‘wie-wat-bewaart’- mentaliteit van pas. Voor mij geen spullen een voor een vastpakken en bedenken of ik er écht gelukkig van word. Ik ben van de school van ‘je weet maar nooit.’ En zo zie je maar. Je weet inderdaad maar nooit. Ik fix het vest alsof ik mijn hand er niet voor omdraai en het resultaat wordt aanvaard met een vanzelfsprekende dankbaarheid die ik gemist heb.
Ik heb het nog steeds. Vanmiddag maar weer eens blazen naar het verkeerslicht.