Ooit, in een ver verleden, toen mijn lief en ik nog armlastige studenten waren en noodgedwongen primitief op vakantie gingen, ondervonden we aan levende lijve hoe dun tentdoek is. En hoe belangrijk goede buren zijn op een camping.
We stonden in België op een trekkersveldje met grotendeels mensen van onze leeftijd in net zulke kleine tentjes als zij hadden. Hoewel we weinig contact hadden wisten we al snel veel van wat er te weten viel over onze tijdelijke buren.
Het stel naast ons zag de overnachting als een hinderlijke onderbreking van hun fietstocht en raakte dus danig van slag toen ’s ochtends een van de fietsbanden lek bleek. Een eindje verderop zaten surfdudes die zich eerder in Australië waanden dan in een Belgische stad. Het meisje dat aan de andere kant van ons een tentje deelde met haar vriend was zo luidruchtig dat ze ons liet delen in alles wat ze meemaakte. Dat hadden we ’s middags al gemerkt toen ze over de camping schalde dat haar vriend maar saai was omdat hij niet met haar onder de douche wilde. Maar ‘s nachts werd het pas echt duidelijk.
Eerst dacht ik nog dat ik droomde, maar al snel wist ik dat het geschreeuw dat ik hoorde zich niet in mijn hoofd afspeelde. Onze buurvrouw was kwaad en niet zo’n beetje ook.
“Hoe haal je het in je hoofd?!” hoorde ik, “Wat denk je nou eigenlijk?”
Haar vriend gaf antwoord maar zo zacht dat ik hem niet kon verstaan.
Aan de ademhaling van mijn lief kon ik horen dat hij ook lag te luisteren.
“Wat zegt hij?” fluisterde ik, maar hij schudde zijn hoofd. Ik onderdrukte de neiging om te roepen dat de jongen wat harder moest praten. Als ze ons midden in de nacht wakker maakten, dan graag met de volledige informatie. Gelukkig was zij redelijk uitvoerig en zo kregen we stukje bij beetje een beeld van wat er was gebeurd.
En wij niet alleen. De volgende ochtend wierp iedereen op het veldje steelse blikken op het stel voor wie de vakantie samen duidelijk hier eindigde. Het meisje zat met een stuurs gezicht in het gras en weigerde om te kijken naar haar ex die de tent afbrak en alles inpakte. Drama in optima forma en iedereen zat op de eerste rij.
Jaren later vieren we weer eens vakantie in een tent (voor zover je een onderkomen met een eigen badkamer en echte bedden zo kunt noemen). Naast ons een gezin met een grote kinderschare onder de zes. Ze schreeuwen, gillen, huilen en brullen de hele dag. Als de één niet zijn zin krijgt (en dat is vaak) zet hij het op een krijsen waarbij horen en zien je vergaat. En vroege vogels zijn het ook, al om half zeven klinkt het alsof de tent naast ons wordt afgebroken. Af en toe horen we de stem van de moeder tussendoor die op suikerzoete toon vraagt om iets niet te doen. Maar liever hangt ze aan de telefoon met iemand met wie ze op luide toon converseert. Degene aan de andere kant van de lijn is in de veronderstelling dat haar stem de afstand naar Frankrijk op eigen kracht moet overbruggen, zodat we ook wat zij zegt woordelijk kunnen volgen.
Het is een anekdote, hou ik mezelf voor, het campingleven anno nu. Later lachen we erom. Ondertussen zend ik schietgebedjes omhoog dat ze slechts voor één week hebben geboekt.