Lang geleden, toen de puber nog een erg klein Mientje was, hoorde ik in de kerk vanuit de crècheruimte een doordringend gehuil komen. Ik wist dat het niet die van mij was die huilde, want Mien vond het altijd leuk en gezellig op de oppas. Het gehuil stopte niet, werd zelfs nog een tandje harder en ik ging toch maar even kijken. De mensen in de crèche konden het kind duidelijk niet stil krijgen en wellicht konden ze wat extra handjes gebruiken. Mien bleek haar vingertje vakkundig in de lift van de speelgoedgarage te hebben gestoken, waarna die niet alleen niet meer op en neer ging, maar haar vinger ook muurvast zat.
Eenmaal terug in de kerk (vinger los gekregen, Mien getroost) klopte iemand me op de rug. ‘Een moeder herkent altijd het huiltje van haar eigen kind, hè?’
Ik denk dat dat de eerste keer was dat ik me een Echt Slechte Moeder voelde.
In de loop der jaren is mijn instinct er niet beter op geworden. En dat terwijl ik toch meer dan genoeg gelegenheden heb gehad om te oefenen. De puber loopt in zeven sloten tegelijk, zit altijd klem, vindt overal uitstekende punten om zich aan te snijden, muren om tegen aan te botsen, kiezeltjes om over te struikelen.
Van zijn baantje als afwasser komt hij iedere week met handen vol wonden thuis en op school haalt de conciërge de pleisters al tevoorschijn als de puber zijn gezicht weer laat zien.
Dit weekend was er weer een incident. De ingrediënten waren deze keer een longboard dat in de hand werd gedragen, een wens ons te verrassen en een door de regen glad geworden houten vlonder.
Het resultaat een zere knie en een mond vol bloed.
We hoorden de schreeuw en het gejammer al van verre. Vriendin G was eerder gealarmeerd dan ik. Als ik al doorhad dat het echt de puber was, en dat het echt gehuil was en niet het soort huil-lachje dat maar al te vaak te horen is na weer een maffe move, ging ik er waarschijnlijk vanuit dat het alleen maar weer een val/botsing/verzwikking was, die vooral het ego had beschadigd. Maar dit was ernst. Hier was bloed. Hier was pijn. Hier was paniek.
Ik stond als verstijfd, niet wetend wat ik moest doen. G gebruikte de zaklamp van haar telefoon om te kijken of de puber al zijn tanden nog had. Vanuit de voortuin kwamen de buren aangesneld die vroegen wat ze konden doen, en mij aanwijzingen gaven over een nat doekje en een ijscompres.
‘Drinken,’ zei G daarna streng tegen mij. ‘Als je zo geschrokken bent droog je enorm uit.’
Ik pakte het glaasje water aan, me nog afvragend of ik wel genoeg geschrokken was, het wel serieus genoeg genomen had, of ik me niet gewoon weer als een Echt Slechte Moeder had gedragen.
En daar was het weer: het beangstigende gevoel dat ik op een veel te smalle evenwichtsbalk loop waar ik ieder moment van af kan vallen. Het leven zelf kan ik zo goed en zo kwaad als het gaat aan, ook maar amper trouwens, maar er hoeft maar dát te gebeuren of alles stort in. En natuurlijk gebeurt er altijd iets, als het niet iets fysieks is dan zijn het wel verpeste toetsen, gedoe met docenten, algehele stress. De evenwichtsbalk is lang niet altijd alleen maar smal, vaak is ie ook nog eens rond en glibberig.
Maar naarmate de verwondingen meevielen, en we de puber alweer wat konden plagen met zijn pijnlijke oude mannenloopje realiseerde ik me ook wat een vangnet aan fantastische mensen ik om me heen heb.
En dat voelde ineens een stukje veiliger.
Je doet het super!!
Je bent ervoor ze, en zo nu en dan heb je ook nog chocolade voor ze in huis las ik net
En fijn dat het redelijk goed is afgelopen.
Dank… lief !