Ooit kocht mijn lief een setje kaarten met gespreksonderwerpen. Leuk, als spelletje, vond hij, leuk voor met de meiden. Ik begreep niet helemaal waarom, want de mientjes hebben aan gespreksstof nooit een tekort, maar ik wilde het best een kans geven. Misschien zouden de gesprekken dan wat dieper gaan dan de gebruikelijke opmerkingen over het koekje/de schermtijd/de rotzooi opruimen/de schoenen die kwijt of kapot zijn of niet meer lekker zitten.
De laatste tijd hebben we aan diepgaande gespreksonderwerpen geen gebrek, ook zonder kaartjes om het op te starten.
‘Wat zou je zeggen,’ begint kleine Mien onder het eten, ‘als papa ineens nu de tuin in kwam lopen en op het raam tikte?’
Onwillekeurig kijk ik naar buiten. En, gek, het zou me niet eens echt verbazen als het gebeurde. Zelfs na negen weken is zijn dood nog steeds onwerkelijk. Vraag ik me nog steeds af of het wel echt gebeurd is. Of het niet alleen maar een onwijs slechte droom is die onwijs lang duurt. En ja, we tellen nog in weken. Ik ben me er van bewust dat dat uiteindelijk zal veranderen in maanden, mogelijk jaren, en ook dat voelt als een mijlpaal om tegenop te zien.
‘Nou,’ zeg ik aarzelend, ‘Ik denk dat we wel even ruzie zouden krijgen!’
‘Hoezo?’ In koor en op verontwaardigde toon.
‘Nou ja, om ons zomaar al die tijd in de steek te laten! Wat denkt ie wel!’
‘Ik denk dat je vooral blij zou zijn om hem te zien, hoor!’
Ik kan het alleen maar beamen. Natuurlijk. Ik zou hem in de armen vallen, hem tegen me aan willen voelen, mijn neus begraven in zijn overhemd om zijn geur op te snuiven.
Voor ik het gemis nog zwaarder kan voelen wordt de volgende vraag alweer op me afgevuurd.
‘Wat zou je doen als hij zou zeggen dat hij een robot was?’
Een robot… één die op mijn lief lijkt, praat als mijn lief, voelt en ruikt als hij. Ik probeer het me voor te stellen. Een lief die precies zegt wat ik wil, die me niet tegenspreekt, die ik kan laten doen wat ik wil. Het klinkt bijna als een droom die uitkomt. Een lief die het altijd met me eens is en die altijd met mij op één lijn zit. Dan denk ik aan de discussies die we hadden en hoe erg ik daarvan genoot. De onverwachte grapjes, de nieuwe dingen die hij me vertelde, als hij iets interessants had gelezen. Altijd op één lijn betekent ook nooit meer nieuwe inzichten, andere gezichtspunten, groei. Juist ook in het oneens zijn lag een zekere charme.
‘Zou je dat willen?’ dringt ze aan, ‘Een robotpapa!’
‘Nee, natuurlijk niet,’ antwoord ik naar waarheid. Ik moet even rillen bij de gedachte. Ik wil mijn echte lief terug, geen goedkope, imperfecte kopie.
Ze glimlachen beide gerustgesteld. We kunnen verder met ons eten. Het is goed.
Kleine Mien schept met haar lepel in haar bord. Daar gaat haar mond alweer open voor nog een vraag.
De robotvraag zal ze vast niet meer kunnen overtreffen, maar toch zet ik me schrap voor een vraag die me weer treft als een stomp in mijn maag waarvan ik dubbel sla, ook al zag ik hem aankomen.
Ze kijkt naar wat op haar lepel ligt.
‘Mag ik hier ketchup op?’
Je meiden hebben een levendige fantasie …
Heerlijke meiden. Fijn dat we een stukje mee kunnen (be)leven.