Vier jaar.
Vier jaar alweer.
Vier jaar nog maar.
Er komen appjes. Sommige al heel vroeg, bijna voor het wakker worden. Ze bevatten lieve woorden, aandacht.
Maar ik wil geen lieve woorden. Ik wil geen aandacht.
Er wordt ons sterkte gewenst, de berichten hebben hartjes-emoji’s of lieve gifjes.
Maar ik wil geen gifjes, geen hartjes.
Er liggen kaartjes op de mat. Lieve, warme kaartjes, geschreven door lieve mensen die aan ons denken.
Maar ik wil niet dat er aan ons wordt gedacht.
We gaan bij vrienden eten vanavond, zodat we niet, zoals de eerste twee jaar, een snelle magnetronmaaltijd naar binnen hoeven te schuiven omdat we geen puf hebben om te koken. Of zoals vorig jaar met lange tanden in een restaurant zitten te eten, terwijl we onze jassen moeten aanhouden omdat het personeel de houtkachel niet aankrijgt.
Maar ik wil niet met zijn drieën ergens naar toe. Ik wil niet jaloers zijn op de vrienden met hun intacte gezin.
Ik wil wakker worden, veel te warm, helemaal bezweet en verstrengeld in het beddengoed alsof ik vannacht een gevecht heb geleverd op leven en dood. Mijn wangen betraand en met een huizenhoge hartslag. En dat ik dan opzij kijk en mijn lief zie liggen.
‘Gaat het?’ zal hij vragen en ik zeg met een bibberig stemmetje dat ik heel naar heb gedroomd.
‘O ja? Wat dan?’
Maar ik schud mijn hoofd. Ik kan het niet hardop zeggen. Daarvoor is het te vreselijk, te erg. Ik schuif naar hem toe en voel zijn warme lijf, zijn armen beschermend om me heen.
‘Beloof me dat je nooit bij me weggaat,’ eis ik.
Hij drukt een kus op mijn voorhoofd. ‘Natuurlijk niet, gekkie. Waarom zou ik?’
Hij heeft het beloofd. Dus hij moet zich er aan houden.
En misschien zal ik het hem vertellen, later op de dag, als mijn hart weer een beetje gekalmeerd is. Hoe erg de nachtmerrie was en hoe ik dacht dat er nooit een einde aan zou komen.
En dan zullen we lachen om mijn veel te grote fantasie, en hoe ik dingen kan verzinnen die zó echt en zó reëel aanvoelen. Ik zal het parfum dragen dat hij vier jaar geleden als verrassing voor mij had besteld, om de coronadagen wat te verzachten. En iedere keer dat ik aan mijn pols ruik zal ik weten hoe erg het moet zijn om hem te missen en hoe blij ik ben dat ik dat nog lang niet in het echt hoef te ervaren.
Dat wil ik. Meer dan wat ook wil ik dat.